Feiten, mythen en legenden rond de Venetianer mijngang
In augustus 2011 werd vóór de huidige ingang van de Venetianer mijngang een
archeologisch onderzoek noodzakelijk. In vier profielopgravingen en één profielopgraving in de berm van een bospad konden steeds vondsten
uit de mijngang vastgesteld worden. (Afb. 2). De voormalige mijngang reikte dus duidelijk verder dan nu. Bijzonder veelzeggend was
het zuidelijke profiel in opgraving 1, goed 2 m vóór de ingang (Afb. 3). Van de terreinbovenkant gemeten was de opgraving 1,1 m diep.
Onder de humuslaag (Afb. 3.1) kwamen aanvankelijk lagen met instortingsmateriaal tevoorschijn (Afb. 3,2-4), die bij het instorten
van de mijngang waren ontstaan op deze plek. Daaronder lag een midden-bruingrijze, leemachtige laag, die fragmenten van leisteen en
sporadisch houtskool bevatte (Afb. 3.5). Dan volgde een bijna doorlopende laag die in het oosten op de bodem van de mijngang rustte
(Afb. 3,6) en donkergrijs, hard geworden en plaatselijk roodachtig bruin geoxideerd was. Hieronder had zich in het westen in een kleine,
ronde verzakking grijsbruin sediment van leem/klei gevormd met houtskool (Afb. 3,7). Bij deze verzakking gaat het om de bodem van
een oudere mijngang, waarop aardewerk uit de 13de eeuw en houtskool kon worden gevonden. Ook een deel van de daarbij behorende mijnwand
is behouden gebleven. Aan de tegenover liggende oostzijde bevond zich een jonger restant van een mijnwand, wel uit de 18de eeuw. Alles
bij elkaar blijkt uit het onderzoek, dat de middeleeuwse mijngangen oorspronkelijk in het terrein tussen het huidige bospad en het
terrein van de steenberg eindigden. De datering van de oudste vondsten in de mijngang werd door de vondsten aardewerk uit de 11de-13de eeuw
en een smidse uit dezelfde tijd op het terrein van de steenberg onder de Venetianer-mijngang ondersteund.
De datering van de vondsten uit profielopgraving 2 werd ondergronds bevestigd. Tot aan zijn instorting had de al in de middeleeuwen van noord naar zuid in de ertslaag van de Bastenberg uitgehouwen mijngang een totale lengte van 154 m. Op de eerste 70 m werd deze oudere mijngang in de 18de eeuw bijna helemaal vergroot. In zijn verdere verloop heeft de gang meestal rond-ovalen doorsnede met een hoogte tot 1,30 m en een breedte van 0,6 m (Afb. 4). Plaatselijk werd hij door het stoken van een vuurtje en voorts met beitels en pikhouwelen verbreed. In zijn achterste deel werd de Venetianer-mijngang door een gang uit de 19de eeuw doorsneden. Daar zijn ook sporen gevonden van het verlengen van de mijngang met hamer en beitel, sporen die in de 16de en 17de eeuw konden worden
gedateerd.
Voorts is daar de ertslaag van de Bastenberg geopend. Er is daar erts gedolven en dat kan de middeleeuwse mijnbouwperiode tussen 1100
en 1300 worden toegeschreven en waarin voor een deel is gewerkt met vuurtje stoken in de mijngang. Door de radioactieve koolstofanalyses
van de houtkoolmonsters kon dit deel van de mijngang gedateerd worden in de 10de – 12de eeuw. Dat komt overeen met de aardewerkvondsten
die uit dezelfde periode stammen.
Venetianer, Venetiërs, Walen, Welsche…
In de 1930-er jaren werd de Venetiaanse mijngang door
Heinrich Quiring met de destijds in de Bronstijd (in Midden-Europa van ca. 2200 tot 800 v. Chr.) gedateerde stam van de Venetianen
in verbinding gebracht. Bovendien zijn rond de Bastenberg, zoals in enkele andere Europese mijnbouwgebieden, sagen over de Venetianen
bekend. Daarin verschijnen de Venetianen als deskundigen op het vlak van de mijnbouw, deskundige ertszoekers, aan wie magische eigenschappen
worden toegeschreven en die in het verborgen werkten. Maar wie waren deze Venetianen, die ook als Venetiërs, Walen, Welsche (anderstaligen)
of Italianen werden aangeduid?
Uit de overlevering is bekend dat vanaf het einde van de 13de eeuw Italianen in de zilvermijnbouw
en –productie in leidende functies actie waren, zoals b.v. in Freiberg en Kutna Hora (Kuttenberg). Enkelen waren eventueel ook op
zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten voor metaal, in het bijzonder koper, wat voortkwam uit de handelspolitiek van de republiek
Venetië.
Die besloot in de 13de eeuw dat zijn kooplieden slechts in bepaalde seizoenen koper mochten verkopen en dat geen enkele
burger dit metaal buiten de grenzen van de republiek mocht verwerken. Bovendien lette de staat strikt op de geheimhouding van de smelttechnieken.
De fundamentele gedachte dat het bij de Venetiërs om deskundigen inzake mijnbouw en smelttechnieken, evenals financiële en muntzaken ging, is zeer waarschijnlijk juist. Omdat niet alle methoden en hulpmiddelen bekend waren, resp. onderwerp van de geheimhouding waren, werden ze vermoedelijk met magie verklaard en de verhalen met voorstellingen uit sagen opgesierd. Desondanks zijn veel van de Venetiaanse sagen een belangrijk bewijs voor de voor het overige nauwelijks gedocumenteerde middeleeuwse activiteit in de mijnbouw. De traditie van dit geheime zoeken zette zich tot in de 18-19de eeuw door, o.a. met de zogeheten “Walenbüchern”, wegwijzers naar schatten en vindplaatsen.
Martin Straßburger M.A.
Vereniging “Vrienden van de Sauerlandse Bezoekersmijn Bestwig-Ramsbeck e.V.
Een project in samenwerking
met de LWL-Archäologie Westfalen