12 Dagbouwmijnen: sporen van de historische mijnbouw
Ook in enkele bergen van het Sauerland hebben de mensen vele honderden jaren geleden door hun ervaring, intuïtie en kennis van de natuur ijzer-, lood- en zilvererts ontdekt en geëxploiteerd. Waar het erts aan de oppervlakte kwam, begonnen de eerste mijnwerkers te “pingen”, ofwel het erts weg te schrapen. Zo’n “pinge” was eigenlijk een primitieve mijn aan de oppervlakte. Door het stoken van een vuurtje werd het harde ertsgesteente eerst verhit om het brokkelig te maken. Zo kon er met een hamer en een ijzeren voorwerp of met de spitshoekige wig gemakkelijker stukken van af worden geslagen. Een lier (met de hand te bedienen) waaraan bakken voor het ertstransport of ook voor de afvoer van het water gehangen konden worden, ladders en steigerplanken, evenals hars bevattend hout of kleilampen als verlichting waren de eenvoudige hulpmiddelen in de niet al te diepe groeve.

In latere tijden, toen men gangen in de berg uithouwde, gebruikte men het begrip “pinge” voor de vele vormen van holten in het landschap, die het gevolg zijn van mijnbouwactiviteiten. Ook boven op de Bastenberg zijn nog talrijke “pingen” (gaten in de bodem) te zien, die destijds vermoedelijk 3 tot 5 meter diep waren. Zo zijn er boven de Venetiaanse mijngang diverse “Pingenzüge” (meerdere aan elkaar aansluitende pingen). Hier zijn bovendien nog ingestorte mijngangen en overblijfselen van wegen zichtbaar. Meer “Pingenzüge” zijn vooral in het gebied van de latere groeven Alexander en Glücksanfang aanwezig. Naast een “pinge” in de buurt van de Bernard-, resp. Carl-Friedrich-mijngang zijn archeologische sporen van een middeleeuwse smidse gevonden.

De afbeelding naar L. Ecker uit 1565 toont de beschrijving van de schacht die een steile ertsader volgt.

Naar de Kaart
Naar het mijnbouw-wandelpad
Volgende Infobord
Drukversie
Naar de startpagina
Naar het overzicht infoborden
Mijnbouw-wandelpad
Vereiniging Vrienden van het Sauerlandse Mijnbouwmuseum Bestwig-Ramsbeck e.V.